Naar aanleiding van een krantenbericht over wéér een dodelijk ongeval in een steenkolenmijn, lanceerde dhr. Jean Hermans uit de Nieuwstraat nr. 159 - zelf ook zoon van een verongelukte mijnwerker - in 1939 het plan om te komen tot een monument ter ere van de mijnwerkers in de Mijnstreek.

Dit initiatief werd met instemming in de pers begroet, maar de tijdsomstandigheden (de tweede wereldoorlog) lieten de uitvoering van de plannen niet toe. In 1954 werd een comité "monument voor de mijnwerker" opgericht om de plannen alsnog te verwezenlijken. Het comité, onder voorzitterschap van wethouder H. Hubben, bestond vooral uit notabelen uit het Kerkraadse politieke en religieuze leven. Het nationale mijnmonument moest volgens hen in Kerkrade komen omdat die plaats de bakermat van de mijnindustrie in Nederland was. In 1955 werden een aantal kunstenaars via een prijsvraag uitgenodigd om een model te vervaardigen in gips "...... voor de mijnwerker, in een figuur op voetstuk, waarin de adeldom van zijn arbeid, zijn stoere kracht en grootheid als mens wordt uitgebeeld. Het monument is tevens bedoeld als een hulde aan hen, die hun leven verloren bij de uitoefening van hun beroep en aan hen, die als eersten de kolenontginning ter hand namen: de monniken van Rolduc". Alhoewel de inzending van de Amsterdamse kunstenaar Wim van Hoorn eigenlijk te klein van afmeting werd geacht voor de beoogde plek van het monument op het Marktplein, werd zijn ontwerp wél het hoogste gewaardeerd. De jury adviseerde om eerst te experimenteren met een houten latten model om de exacte plaats en afmeting van het monument te kunnen bepalen. Op 16 juni 1957 werd het bronzen monument op de Markt onthuld, na een voorafgaande plechtige hoogmis in de Lambertuskerk en een concert door de Bergkapel van de Domaniale mijn.

Onthulling van standbeeld d'r Joep, er worden kransen gelegd

Bij die gelegenheid werden o.a plechtige toespraken gehouden door Frans Dohmen, namens de diverse vakorganisaties, ing. A. Husmann, de directeur van de Domaniale Mijn, mgr. G. Lemmens, de bisschop van Roermond en mr. C. Becht, de burgemeester van Kerkrade. De officiële onthulling gebeurde door de gouverneur van Limburg mr. dr. F. Houben, die er ook een ware "doopplechtigheid" van maakte. Met een Maastrichts accentje sprak hij "Doa sjteet d’r Joep, inge echte koaler". De naam was bedoeld als verwijzing naar St. Jozef, de patroonheilige van de arbeid. Het monument koste 35.000 gld. en werd gefinancierd door giften van provincie, gemeenten en o.a. diverse mijnmaatschappijen en vakverenigingen. Alhoewel het monument in latere jaren nog enkele keren van plaats veranderde, heeft het de Markt nooit meer verlaten en is het tegenwoordig een van de weinige monumenten die nog aan het rijke mijnbouw-verleden van Kerkrade herinneren. D’r Joep is uit Kerkrade niet meer weg te denken en is vaak het stralende middelpunt van feesten op de Markt.